top of page

Spraakstoornissen

1. Articulatiestoornissen

Het komt voor dat spraakklanken niet of verkeerd uitgesproken worden. Het kan dus zowel om een weglating, een vervanging of vervorming gaan van één of meerdere spraakklanken.

Er kan ook sprake zijn van een vertraagde spraakontwikkeling bij kinderen.

Een aangeboren of verworven aandoening van het zenuwstelsel kan voorkomen bij zowel kinderen als volwassenen.

​​

2. Afwijkend mondgedrag

Er bestaat een duidelijk verband tussen mondgewoonten en articulatie.

Afwijkend mondgedrag, zoals open mond ademen, duimzuigen en tongpersen (foutief slikken), resulteert vaak in een spraakstoornis.

Er is ook een verband tussen gebitsafwijkingen en afwijkende mondgewoonten. Het komt wel vaker voor dat de logopedist afwijkende mondgewoonten en articulatie samen behandelt. De orthodontist behandelt dan de gebitsafwijking.

3. Motorische spraakstoornissen (dysartrie)

Bij patiënten met een aandoening van het zenuwstelsel is meestal ook de spraak gestoord.

Bij kinderen gaat het om hersenverlamming of een spierziekte.

Bij volwassenen is er sprake van een verworven stoornis.

Voorbeelden hiervan zijn dysartrie ten gevolge van de ziekte van Parkinson of ten gevolge van multiple sclerose.

De spraak is moeilijk verstaanbaar omwille van een stoornis in de spierspanning en/of de coördinatie van de spieren. De logopedist geeft oefeningen om de spraak en de andere mondfuncties te verbeteren. Daarnaast wordt er ook gezocht naar hulpmiddelen om de spraak te ondersteunen of te vervangen.

4. Andere stoornissen :  (verbale) Apraxie / Dyspraxie

De termen dyspraxie en apraxie zijn afgeleid van het woord "praxis", waarbij het vermogen om een serie handelingen te plannen, te organiseren en uit te voeren niet geautomatiseerd geraken. Zo moet je normaal niet steeds bewust nadenken tijdens het knopen van je veters wat je handen ook alweer moeten doen.  Bij gezonde kinderen ontwikkelt dit systeem zich in de eerste vijf levensjaren, maar bij personen met dyspraxie of apraxie gaat er iets mis in de hersenen.  Dyspraxie wordt gebruikt wanneer een kind nog voor het vijfde levensjaar problemen heeft met de praxis, dus nog voor het systeem zich volledig heeft ontwikkeld.  Bij apraxie is het systeem wel ontwikkeld, maar is het aangetast door bijvoorbeeld een hersenletsel.  Het is nog mogelijk om de bewegingen te maken, maar het lukt vaak niet om ze te coördineren.  Er zijn verschillende vormen van dyspraxie of apraxie.  Soms is het ganse lichaam betrokken en soms gaat het bij specifieke onderdelen mis zoals bijvoorbeeld bij monddyspraxie.  Verder kennen we nog 2 vormen van a-/dyspraxie :

Concept dyspraxie : een persoon doorziet het 'concept' van een handeling maar weet soms niet waar bepaalde voorwerpen voor dienen.

Uitvoerings-/ontwikkelingsdyspraxie : de organisatie en uitvoering van handelingen leveren problemen op.  Het hoe is bekend maar kan niet in de praktijk gebracht worden.

 

bottom of page